-
1 een stijve krijgen/hebben
een stijve krijgen/hebbenget/have a hard-onVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een stijve krijgen/hebben
-
2 een stijve lul hebben
een stijve lul hebbenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een stijve lul hebben
-
3 een stijve nek hebben
een stijve nek hebbenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een stijve nek hebben
-
4 hard-on
-
5 tringle
tringle [trẽgl]〈v.〉♦voorbeelden:se mettre la tringle • de buikriem aanhalenf1) stang2) lijst3) gebrek4) penis -
6 bander
-
7 trique
trique [triek]〈v.〉1 knuppel♦voorbeelden:marcher à coups de trique, à la trique • met straffe hand geleid wordenmaigre, sec comme un coup de trique • zo mager als een lat -
8 have/get a hard-on
have/get a hard-oneen stijve hebben/krijgen -
9 avoir la tringle
avoir la tringle -
10 avoir la trique
avoir la trique -
11 stijf
3 [bolstaand] bulging6 [strak] taut, tight♦voorbeelden:1 stijf linnen • starchy/stiff linen〈figuurlijk; Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand met de stijve nek bezien • give someone the cold shoulderstijve spieren, een stijve rug • stiff muscles, a sore backstijf en stram • stiff and stark〈 figuurlijk〉 iemand stijf schelden/vloeken • yell/swear someone's ears offstijf van de kou • numb with cold〈 vulgair〉 een stijve krijgen/hebben • get/have a hard-onhij staat stijf van de doping • he's been doped to the gills4 stijve bewegingen/manieren • stiff movements/mannerseen stijf knikje • a stiff nod6 een touw stijf spannen/aantrekken • stretch/pull a rope tautII 〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
12 tête
tête [tet]〈v.〉1 hoofd ⇒ kop, gezicht5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte♦voorbeelden:1 avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebbentête de mort • doodshoofd, doodskopune tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurmde la tête aux pieds • van top tot teenêtre la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijndonner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopenavoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebbence sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buiktomber la tête la première • voorovervallenla tête renversée • met het hoofd naar achterensale tête • gemene kopcourir tête baissée • lopen zo snel als men kandonner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verweddenen faire une tête • een lang gezicht zettenjeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijtenrompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwentourner la tête • het hoofd afwenden2 c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kopavoir une tête de cochon, de mule • koppig zijnêtre une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijnmettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengentête brûlée • heethoofdavoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijnavoir la tête fêlée • een beetje getikt zijnune forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskopavoir la tête froide • koelbloedig zijn〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenkenavoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebbenavoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijnavoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinnerenavoir de la tête • een goed verstand hebbenavoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebbenavoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijncasser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriterense casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijnchercher dans sa tête • proberen zich iets te herinnerense creuser la tête • z'n hersens pijnigenéchauffer la tête • iemand nijdig, woedend makenn'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeftfourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prentense mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten omse mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden datidée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomtperdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek wordenle vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofdtourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengenavoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruikende tête • uit het hoofd, in gedachtenavoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebbense mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen overà la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding vanpar tête • per persoon, per mantête d'ail • knoflookbolletjetête d'épingle • speldenknoptête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijntête du lit • hoofdeinde van het bedtête de pipe • pijpenkopvirer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden makenwagon de tête • voorste wagontête nucléaire • atoomkopmusique en tête • de muziek vooropcôté tête • kop(zijde), kruisavoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staanmauvaise tête • dwarsligger, lastpostfaire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggense cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoekenne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werkfaire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringenlaver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander gevenmonter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzettense monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken ziense payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houdenpiquer une tête • een duik nemen, duikenredresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnenrisquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengentenir tête • het hoofd bieden, standhoudenen avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebbenf1) hoofd, kop2) gezicht3) leider4) kopbal5) top, bovenkant -
13 lul
-
14 nek
1 [deel van de hals] nape/back of the neck2 [figuurlijk] [voorwerp] neck♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 dat breekt je nog eens de nek • that will be your ruin/undoing of youeen kip de nek omdraaien • wring/twist a chicken's neckover zijn nek gaan • heave, puke〈 figuurlijk〉 over zijn nek gaan van iets/iemand • not be able to stand (the sight of) something/someone〈 figuurlijk〉 tot aan zijn nek in de schulden zitten • be up to one's neck/ears in debt -
15 pik
I 〈de〉1 [informeel] [penis] 〈 slang〉 prick, cock2 [pikhouweel] pick(axe)♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 op zijn pik getrapt • huffy, miffedII 〈 de (mannelijk)〉1 [wrok] pique♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Herr — 1. Ain Herr, der zu lugen lust hat, dess diener seind alle gottloss. – Agricola II, 221. 2. Alle sind Herren, wer ist Sklave? 3. Alles kamme unsem leiwen Heren alleine anvertruggen, awwer kein jung Méaken un kein draug Hög. (Westf.) Alles kann… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon